Nederlands onderwijs kan belofte van grote gelijkmaker steeds minder waarmaken
Edith Hooge is voorzitter van de Onderwijsraad en hoogleraar onderwijsbestuur
Het is een open deur, investeren in onderwijs loont. Een goed opgeleide bevolking vormt de motor van economische en maatschappelijke bloei. In de brede maatschappelijke heroverweging over onderwijs die minister Wopke Hoekstra van Financiën recent naar de Tweede Kamer stuurde, wordt dat opnieuw benadrukt: investeren in onderwijs vergroot de arbeidsproductiviteit en draagt bij aan het innovatievermogen van de economie. Ook bevordert het kennis over nieuwe technologieën en kennisbenutting. Toch maakt in ons land niet iedereen met dezelfde capaciteiten evenveel kans dat onderwijsrendement te verzilveren.
Internationaal bezien vallen de grote kwaliteitsverschillen tussen Nederlandse scholen op. Ons land staat op dit punt zelfs al enkele jaren in de top drie van lidstaten van de Organsiatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso). Pisa, het internationaal vergelijkend onderzoek van de Oeso naar kennis en vaardigheden van 15-jarigen, laat grote variatie in schoolsystemen zien wat betreft kwaliteitsverschillen tussen scholen.
Gemeten naar de verschillen in leesprestaties, veroorzaken de kwaliteitsverschillen tussen scholen in Canada, Denemarken, Finland, Ierland, Noorwegen en Portugal minder dan 15% van de totale variatie in leerlingprestaties. In Israël, Libanon, Nederland, de Verenigde Arabische Emiraten, Bulgarije en Duitsland is dit meer dan de helft (51% en hoger).
De verschillen in schoolsucces tussen Nederlandse kinderen en jongeren blijken dus niet alleen te wijten aan in welk gezin zij zijn geboren, maar vooral aan naar welke school zij gaan. Door deze grote kwaliteitsverschillen tussen scholen, is het Nederlandse onderwijs steeds minder de ‘grote gelijkmaker’. Maar dat wordt nauwelijks bediscussieerd.
Gelijkwaardige condities
Al sinds de jaren zestig wordt naar onderwijs gekeken als middel om de kansenongelijkheid te herstellen die er voor kinderen en jongeren ‘van huis uit’ nu eenmaal is. Jaren geleden benadrukte onderwijssocioloog Jaap Dronkers al dat voor de ‘grote gelijkmaakfunctie’ van het onderwijs gelijkwaardige onderwijscondities op scholen een cruciale voorwaarde zijn.
Denk hierbij aan kwalitatief goed onderwijs op elke school, waarbij de didactische aanpak en het lesmateriaal worden afgestemd op de verschillende behoeften van leerlingen. Denk aan de aanwezigheid van voldoende ervaren leraren, die de kennis, kunde én overtuiging hebben om alle leerlingen ‘op te tillen’.
Maar de onderwijscondities op Nederlandse scholen zijn de afgelopen jaren alleen maar ongelijkwaardiger geworden. De Onderwijsinspectie rapporteert dat kinderen en jongeren met een vergelijkbare achtergrond op de ene school tot substantieel betere prestaties worden gebracht dan op de andere school. Uit een recent onderzoek van McKinsey & Company blijkt dat de onderwijscondities op scholen zo verschillen, dat de keuze naar welke school een kind gaat het verschil kan maken in de rest van zijn (school)loopbaan.
Dezelfde leerling die op een basisschool uit de 10% met de beste onderwijscondities een havo-advies krijgt, krijgt een vmbo-advies op een school die behoort bij 10% met de slechtste onderwijscondities. In het voorgezet onderwijs leiden de verschillen tot een heel punt verschil bij het centraal schriftelijk eindexamen wiskunde.
De grote kwaliteitsverschillen tussen scholen in Nederland maken dus dat sommige leerlingen behalve thuis, ook op school minder onderwijskansen krijgen dan anderen. Het leraren- en schoolleiderstekort en de coronacrisis doen daar nog eens een schep bovenop.
Het tekort aan leraren en schoolleiders verdeelt zich namelijk ongelijk: juist de scholen waar goed onderwijs er het meest toe doet om te compenseren wat leerlingen van huis uit onvoldoende meekrijgen, worden het hardst geraakt: daar zijn de meeste vacatures en is het moeilijk bevoegde en ervaren leraren te behouden. Dan ligt kwaliteitsverlies op de loer.
De coronacrisis verscherpt de al bestaande kwaliteitsverschillen binnen het onderwijs. Op de scholen waar de onderwijscondities goed op orde zijn, is de kans groter dat de kwaliteit wordt vastgehouden bij afstandsonderwijs en het schakelen met fysiek onderwijs, terwijl kwalitatief zwakkere scholen daar minder goed in kunnen slagen.
Drie lessen
Wat kan Nederland leren van andere landen om meer gelijkwaardige onderwijscondities te realiseren op alle scholen? Drie lessen liggen voor het oprapen. Investeer ten eerste in voldoende goed opgeleide leraren en schoolleiders, want zij hebben de sleutel ervoor in handen. Ten tweede, zorg dat er voldoende ervaren leraren en schoolleiders zijn, juist op scholen waar ze het hardst nodig zijn. Deins er niet voor terug om verschil te maken, want ongelijke condities vragen om ongelijke maatregelen en investeringen.
En tot slot, behoud de professionele autonomie, oftewel de – internationaal vergeleken – zeer grote mate van vrijheid van Nederlandse scholen om het onderwijs naar eigen visie inhoud en vorm te geven en lesmethoden en leermiddelen te kiezen. Maar verbind hier wel een zwaardere onderwijsinhoudelijke verantwoordingsplicht aan: over de kwaliteit van de school en de ontwikkeling en prestaties van leerlingen die worden gerealiseerd, en over in hoeverre de gekozen onderwijsaanpak stoelt op vakkennis en wetenschappelijke inzichten.
Want ongelijke onderwijskansen door waar een kind vandaan komt, kun je toeval noemen. Maar ongelijke onderwijskansen doordat het onderwijssysteem functioneert als een loterij voor goed onderwijs, is onacceptabel. Daarmee lopen individuen, de economie en de samenleving heel wat potentieel mis.
Edith Hooge is voorzitter van de Onderwijsraad en hoogleraar onderwijsbestuur aan TIAS, Universiteit van Tilburg.